zaterdag 20 december 2008
Met bewondering kijk ik naar dakwerkers die zonder vrees over een dak wandelen, licht als een vogel, sierlijk als balletdansers. Ik ben van het bange soort. Tientallen keren schuifel ik meter na meter met mijn billen over de dakpannen tot aan de nok en over de nok tot aan de schouw. Hoe lager je zwaartepunt, hoe stabieler je bent. Ik beweeg mij zijdelings, voel mij als een krab. Ik daal met emmers puin stukje na stukje over de pannen naar het dakvenster, door het dakvenster, de trap af. Het lijkt Sisyfusarbeid. Keer op keer ga ik twee verdiepingen naar omhoog met bakstenen en emmers cement. De laatste truwelen cement heb ik rechtstaand en met een schreeuw tegen de schouw gezwierd.
Ik voel mij terug mens.
Met de billen bloot zit ik nu op de nok van ons dak. Dat is goed om je hoofd koel te houden. Het adrenalinegehalte in mijn bloed voel ik dalen. Mijn hartslag en ademhaling komen tot rust.
De schouw op ons dak is hersteld, maar mijn “bleu”, mijn werkplunje, is doorgesleten.
Ik ben nog steeds gezekerd als een alpinist, gesnoerd in een klimbroek. Het touw loopt doorheen het velux-raam en is aan een deurklink gebonden. Baat het niet dan schaadt het niet. Het klimgerief kreeg ik van bezorgde buren.
De straten zie ik als een vogel, ik voel me licht. De wind voert geuren aan. Ik herken gist. In Leuven wordt bier gebrouwen. Ik herken lindebloesem. Op de vest staan lindebomen. Welke geur haalt het vandaag?
De schouw is net recht en net scheef genoeg. Het is een kunstwerk. Je erkent er de hand van de onervaren metser in. Nu nog mijn handtekening erop en ik kan het verkopen.
Eigenlijk ben ik blij dat mijn schouw niet al te zichtbaar is van op de straat.
Het is fris op ons dak. De zomermerel geeft een aria drie daken verder. Een duif baltst. Zij moet er niets van weten, vliegt weg, twee bomen verder. Ik keer terug naar binnen, onder ons dak. Het is voorbij. Missie volbracht.
zaterdag 26 juli 2008
DE BOEKENBOOM
Er groeit een boekenboom in ons huis. Zijn vruchten vullen steeds meer rekken, tafels en kasten. Uit ons vorig huis is hij mee verhuisd. Hij wil over zijn vruchten waken.
Rekken staan vol met boeken die stof verzamelen. Als ik ze gelezen heb neem ik ze nog zelden vast. Ik heb ze niet allemaal gelezen. Als je een boek hebt, heb je de inhoud. Met een doe het zelf boek in de kast kan ik alles in huis herstellen. De rug van de wijnencyclopedie is ongeschonden, maar alle wijnen heb ik geroken en geproefd.
Mijn vader was een jager. Die boekjes heeft hij niet gelezen. Het bezit ervan was voldoende.
Boeken staan dubbel in de rij. De verborgen ruggen maken het zoeken moeilijk. Ik wil afscheid nemen van boeken, maar zij belanden terug in het rek.
Laat boeken een tweede leven krijgen. Als je de boeken weggeeft die je het liefst hebt, blijf je met rest zitten. Dat maakt het afscheid makkelijker.
Engelse romans kon ik aan een vriendin kwijt en twee dozen boeken heb ik meegegeven aan de SPIT-vrachtwagen, die tweedehandse meubels kwam leveren in onze straat.
Nu kijk ik iedere morgen naar één (bijna) lege plank van het boekenrek in onze slaapkamer. Hilde heeft er hoeden op gelegd. De boekenboom kan er zijn vruchten niet meer kwijt.
vrijdag 11 juli 2008
JAN FABRE IN HET LOUVRE
Tot 7 juli 2008 was Fabre als “Engel van de metamorfose” in het Louvre.
In verwondering slenter ik door de zalen tussen Fabre en de middeleeuwse meesters, tussen de portretten van mensen die er niet meer zijn.
Van te kijken in een microscoop krijgt hij het spek aan zijn been, waar het Louvre hesp (“jambon”) van maakt.
Als een gisant ligt Fabre tussen de “oude meesters”. Al wat blinkt is geen goud, maar duimspijkers.
Kevers blinken groen, bruin en rood op een hesp. De hesp lijkt te krioelen. Weet dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren.
Een mestkever rolt een bol van kevers. Drie filosofen rollen een bol mest op een video.
De mens is insect geworden. Hij heeft een extern skelet van beenderschijfjes op kiekendraad. Niets is wat het is.
Het gouden lam (kalf) kijkt naar zichzelf, gestorven. Beiden dragen een puntmuts. Niets is wat het lijkt.
Uilenmaskers kijken je doordringend aan.
Rond de trappen schijten met blauwe bik gekleurde muranoglasduiven muranoglas. Pas op voor de scherven!
Als afscheid kronkelt Fabre levensgroot als worm tussen tientallen grafstenen. De namen van insecten zijn er in gebeiteld, voor eeuwig, tot de volgende kunstenaar het Louvre mag bezetten.
donderdag 10 juli 2008
Bij het begin van de lente vergeleek ik mij als tuinier met God. De tuinier als schepper. Hij zaait, kijkt, ziet groeien, oogst en deelt groenten uit. “Een tuinier doet Gods werk teniet” zei een vriendin “Wat spontaan groeit noemt de tuinier onkruid. Ook de tuinier is uit het aards paradijs verdreven. Sinds de verleiding door Eva en de appel werkt de mens in het zweet des aanschijns en ruikt de wereld minder fris.” Ik hou van vrouwenrelativerende vrouwen.
Geselende regenbuien maakten mijn groentetuin onbewerkbaar tot april. De laatste zakjes diepvriesgroenten van de vorige oogst ontdooiden als sneeuw in de zon. Toch was er hoop. Tuinkers groeide snel en gaf een pittige smaak bij de sla. Radijsknollen bleven klein, maar het blad gaf een soep met zachte notensmaak. Spontaan uitgezaaide sla verhuisde naar een bedje en kropte wellustig.
Dan sloeg een van de zeven plagen toe, geen sprinkhanen, maar een ander onvermoeibare veelvraat.