zaterdag 18 juni 2011

SAUDADE

Gegroet beste lezer,

Ik heb geschreven om afscheid te nemen van mijn verliefdheid op Christina die niet Christina heet. Kan er een geschikter plaats zijn om jullie te schrijven dan de stad waar zij woont en waar ik haar straks opnieuw ontmoet?
Het is hier heel zonnig - mijn zonnebril kan ik echt wel gebruiken, maar ik heb de verkeerde brillendoos mee - en hopelijk zijn de Belgische chocolaatjes straks niet gesmolten.
Ik wens jullie veel leesgenot toe. Mij is een WE in de Douro-vallei beloofd en veel lekkers.
Ach ja, liefde en vriendschap kunnen veel vormen aannemen. Ik hou van Portugal en dat ondefinieerbaar gevoel van saudade.
Guy

§

“Allo”
“Met Guy”
“Ik ben het.”
“Christina?”
“Guy, ik wil je iets vertellen.”
“Ja, …”
“Ik ga terug naar Lisboa.”
Het was of Guy een slag in zijn maag kreeg. Hij had een gevoel van leegte, van déja-vu, van ik-wist-het.
“Guy, ben jij er nog?”
“Ja.”

“Ik hou van je”, had ze vroeger gezegd, “maar ik wil dat wij elkaar vrij laten.” Toen voelde het goed, het voelde vrij, het voelde vrolijk, hij had gelachen en zij hield van zijn lach, zei ze.

§

Door het venster raast de Noordzee.
“Je veux finir en beauté”, had zij gezegd.
Guy hield van haar terwijl ze met zes dingen tegelijk bezig was, drie projecten tegelijk op stapel had, van hoe zij op een avond twee vrienden telefonisch kon troosten en hem tussendoor inlichtte en dan haar gsm afzette en zich als een kat in zijn armen nestelde en vertelde over haar dochter, haar werk, de boeken die zij las en nu miste bij gebrek aan tijd, haar vader die haar voorbeeld was en de lente in Lisboa, de oceaan en de saudade, de melancholie van de zeelui op de oceaan, het missen van de zee aan land, het missen van het land aan zee, het missen van van wie je houdt.
Het was voorbij. Hoe hij “ik zal je missen” kon zeggen in het Portugees, wist hij niet, nog steeds niet, maar hij miste ze toen al en dus zei hij “te saudades”, “ik mis je” al was ze er nog.
De zee was grijs, zo grijs als haar ogen, haar twinkelende ogen, waarin hij soms witte schuimgolven zag breken.
Het was hun laatste weekend aan zee, afscheid in schoonheid, al klonk het zo veel mooier in haar Portugees Frans.
Die dag zei ze ook: “Ik heb iemand ontmoet. Ik heb hem na vijftien jaar teruggezien. José”
Guy vroeg of zij van hem hield en zij zei “Ja”.
Zij wandelden langs het water, waar het zand aanvoelt alsof je er in zou kunnen zinken, de zee lijkt of ze over je heen wil spoelen. Een vlucht strandpluvieren draaiden door de lucht, in een school van witte vlekjes, de witte vlekjes van haar ogen, kwetsbaar en vergankelijk, vluchtig. Een groepje bij de zeelijn liep driftig op en af, met knikkende kopjes, gretig pikkende in het zand.
Christina wandelde naast hem, met die vertrouwde soepele en toch krachtige stap, met een glimlach op haar lippen, met haar blik in de verte.
“Laat ons teruggaan”, zei ze.
Bij de duinen zei ze: “Ik ben moe.” De lentezon streelde en zij gingen in een duinpan liggen, zij legde zich in zijn armen en viel in slaap. Zij was warm, maar Guy werd koud, de koude van het zand drong langzaam in zijn bekken en in zijn rug. De wind strooide zandkorrels over hen. Zijn tanden knarsten ook al hield hij zijn mond gesloten. Tussen twee bosjes helmgras zag hij een wit driehoekig zeil kleiner worden en verdwijnen in het grijs van de zee.

§

Twee jaar later is Guy voor het eerst terug aan zee. De Noordzee is ver, ruist door het raam. Het strand is nat, bezaaid met plassen die in de zon blinken, blauw, grijs, groen. Twee paarden stappen in het water, net herkenbaar. Het lijkt op een kindertekening met een ribbellijn voor de zee, vier strepen voor de poten, een rechthoekig lichaam en driehoekige kop. De zon is een bol met enkele strepen.
“Twee jaar geleden stond Christina hier” denkt Guy. Het voelt als een leegte. Het gat in zijn ziel werd een leegte in de ruimte, een stilte waar hij klank verwachtte, een lach die niet schatert, een leegte zonder woorden.
“Nonoo … Nonooo … Nonoooo….”
Als Bram aan Guy’s broek trekt ter hoogte van zijn knie schiet Guy wakker uit zijn dagdromerij. Hij kijkt omlaag, Bram kijkt omhoog, verwachtingsvol. Er is een geurtje.
Guy neemt Bram op zijn arm.
“Gij hebt precies kaka in uw broek gedaan.”
“Kaka.”
Bram biedt deze keer geen weerstand, laat zijn broek uittrekken en pamper verversen.
“Zullen wij langs het strand gaan wandelen?”
“Wandele.”
Op de dijk neemt Bram de hand van Guy, stopt hij voor een tractor, een hond, een auto, met telkens de uitroep “tracter, … hond, … auto”. Dan kijkt hij naar boven, zegt “kopter” en inderdaad na het geflap van de rotoren verschijnt een Seaking met zijn rode neus. Guy volgt en loopt kris kras over de dijk. Hij volgt de verwondering van Bram, die tweeënhalf jaar is en voor het eerst naar zee gaat.
Als zij het zand bereiken wijst Bram naar de schoenen van zijn opa. Guy doet zijn schoenen uit.
Het zand kriebelt, wordt een beetje koud als ze de zee naderen, in zee stappen en de golven over hun voeten spatten. Bram staat stil, kijkt.
“Boot”.
Een wit zeil schuift in de verte.
“Zullen wij schelpen zoeken?”
“Chelpe.”
Met de neus naar het zand kiezen ze de kleurrijkste. Guy wordt overspoeld door warmte, het geluk van de herinnering toen hij hier als kind naar schelpen zocht. Van toen hij hier met Christina naar schelpen zocht. En achter haar aan liep.

§

“This is an answering machine. Leave your message after the beep.”
“Verdomme, ik haat antwoordapparaten” vloekt Guy binnensmonds.
Het is vijf jaar later. Zij hebben nog korte boodschappen gewisseld, bij Nieuwjaar en op haar verjaardag. Hij schreef in het Engels en zij in het Portugees. Google translate kwam nu niet meer van pas. Daarvoor waren de berichtjes te kort. Het ga je wel en gelukkig Nieuwjaar begreep zelfs hij in het Portugees. Haar nieuw gsm nummer had ze gegeven net voor ze vertrok, maar hij had het nooit gebruikt. Was hij bang haar stem te horen, durfde hij de verloren klank niet oproepen? Hij vond dat je niet moest teruggaan naar een plaats die je dierbaar was omdat het geheugen herinneringen uitzuivert, mooier maakt dan de werkelijkheid. Maar geldt dat ook voor mensen, vroeg hij zich af?
Nu zat hij toch in Lisboa. Hij had er niet voor gekozen. Het was voor zijn werk. Gisterenavond wou hij een frisse neus halen en werd gelokt door fadoklanken. Hij vond een tafeltje vrij tussen de Portugezen, die na elkaar opstonden voor een lied gebracht met min of meer geoefende stemmen, ijl, helder of krachtig klinkend, begeleid door een gitaar. Hij bestelde een fles witte wijn en die smeuïge Portugese kaas. Zij hadden trouwens niets buiten wijn, kaas en brood. Guy brak het donker brood en droomde even weg bij de geur. A la recherche du temps perdu. Daarna scheurde hij de korst van de kaas met een stuk brood en schepte slierten kaas met de gulzigheid die hij meegekregen had als kind uit een kroostrijk gezin. De kaas was rijp, zout, overweldigend, plakte aan zijn tong en gehemelte, vervulde hem al at hij naar gewoonte te snel. De fles wijn werd halfvol en hij werd er nog stiller van. Zijn voet wiegde op de maat van melancholie.
Quem mostra' bo ess caminho longe?”
Het klonk bekend: “Wie zal je die verre weg tonen?”
Sodade, sodade, sodade.”
“Gemis en verlangen.”
Si bo 'screve' me. 'M ta 'screve be. Si bo 'squece me. M ta 'squece be. Até dia qui bo voltà.”
“Als je mij schrijft, zal ik je terugschrijven. Als je mij vergeet, zal ik je vergeten. Tot op de dag dat je terugkomt.”
Een traan rolde van Guy’s wang en pletste in zijn leeg glas. Bij het opstaan stootte hij de fles om, die ook leeg was. Zich verontschuldigend schuifelde hij tussen de tafeltjes naar de uitgang. “Até dia qui bo voltà” klonk het nog na in zijn oren. Hoe hij in zijn bed geraakt was herinnerde hij zich de volgende morgen niet. Had iemand hem de weg getoond? Had Bacchus zijn engeltjes gestuurd? Neen, Lisboa had geholpen. Als je de heuvel afwandelde kwam je zo in pension Grandola. Ook Lisboa staat op zeven heuvels.

§

Ze hebben afgesproken om 14 uur op de praça da arvore, het plein van de boom, om bij te praten, want nu had ze geen tijd. Het duurde even voor hij arvore verstond. Zijn Portugees was er na haar vertrek niet beter op geworden.
“Je zult het mooi vinden”, zei ze. “Op het plein is er één boom, je kunt de Taag zien. Het eten is er lekker en niet duur. Je kunt het niet missen, er is maar één restaurant, A Arvore.”
Hij was er op tijd, wat voor hem tien minuten voor de afgesproken tijd betekende. Het plein lag op de rand van een heuvel en keek uit over de rode bolle pannen daken en het groen van koperen torenspitsen. In de verte lag de Taag. Achter hem stond één boom en een tiental tafeltjes, wit in de novemberzon. Guy zweette, zijn maag rommelde en zijn kater werd er niet beter op. Nu en dan dwarrelde een blad naar beneden, goud, oker of bruin.
“Twee uur is vroeg voor een Portugees”, dacht Guy en “Christina weet nog steeds compromissen te sluiten tussen mijn tijd en haar tijd al heeft ze mij altijd gezegd dat er geen Portugese tijd bestaat.” Gewoonlijk zorgde hij er voor dat hij te laat kwam en moest niet lang wachten.
Guy verzachtte zijn kater met een glas vinho verde. Buiten hem zat er nog een koppeltje, toeristen. Zwijgend keken zij naar elkaar, dan belde haar gsm op de tonen van Big Ben.
Een half uur later zag hij Christina aanlopen, in jeans en slobbertrui. Haar silhouet en nerveuze stap herkende hij. De herinnering aan iets dat er niet meer was stak zijn hart. Ze keek dwars door hem heen, raakte zijn zere plekken. Die brede glimlach had zij nog, grote ogen die je opnemen zodat je niets meer ziet. Zij zag er moe uit. De lichtjes in haar ogen blonken nog als vroeger, zoals het vuurstokje dat hij mocht aansteken en aan de kerstboom hangen en dat in knisperende sterretjes opbrandde.
Haar kus was kort, vluchtig, heel even voelde hij haar borsten aan zijn borst. Dan ging ze tegenover hem zitten. De meeste tafeltjes waren ondertussen bezet. Zij keek naar hem. Hij keek naar haar. Haar gsm rinkelde, de oude Nokia tune. Even keek ze naar het scherm en zette hem af.
“Ze hebben hier roggevleugels met kappertjessaus” zei ze “zoals in Brussel.”
“Lekker” zei hij.
Zij vertelde en hij luisterde, al viel het niet mee met zijn kater of was het verdriet. Hij vond haar nog even aantrekkelijk, ook al had ze wat meer fado in haar ooghoeken. Zij werkte voor de sociale diensten van Lisboa, vertelde ze. Het was er niet beter op geworden sinds Portugal uit de eurozone gezet was. Haar loon dat al niet riant was, was met 25% verlaagd en ze werkte meer, veel meer. Het aantal klanten was sindsdien meer dan verdubbeld, waaronder veel jongeren, die niet bij en ten laste van hun ouders wilden blijven leven. Haar dochter stelde het goed. Zij was afgestudeerd in de rechten, was terug thuis en welkom gezelschap. Zij lachten veel samen.
De fles geraakte leeg en ook een tweede. De vis was voortreffelijk, vers, licht zurig, zwom in de boter en kappertjes, de smaak van herinnering. Even keek ze naar haar uurwerk. “Ik moet gaan” zei ze. “Ik was blij je terug te zien.” Ze stond op, keek hem aan. Ze omarmden elkaar, kort, hevig. Zijn lippen kruisten haar lippen en weg was zij. “Tot weldra” zei ze. Tien meter verder draaide zij zich even om en zwaaide.
Hij bestelde koffie, keek naar de Taag en kreeg het koud.

Noot: Het lied Saudade is van Cesaria Evora en een mooie lifeversie vind je op youtube: http://www.youtube.com/watch?v=RhwmyfFpmLs&noredirect=1

zaterdag 5 maart 2011

SATURDAY NIGHT FEVER IN SYDNEY

De zon is verdwenen. De thermometer bij de apotheker geeft nog maar 25 graden aan. De grote Coca Cola neon panelen op het kruispunt breken de duisternis. Ook in de van hier uitwaaierende straten heerst kunstlicht. De neonlichten kleuren de nacht helrood, fluogeel, metaalblauw, oranje, gifgroen. Zij lokken en verleiden. In de restaurants, cafés en terrasjes flikkeren kaarsen.
Wil je classy, hamburgers of fast thai eten, koele wijn, dans en hitte, live porno of muziek of een duo in een donkere hoek?
Golven tieners en twenners wandelen uit Kings Cross station met kabbelend gebabbel. Een stroom van auto’s en taxi’s schuift door de straten. Taxi’s voeren af en aan. Ben je ouder dan val je uit de toon. Een man met bakkebaarden en Harley Davidson schuifelt tussen de auto’s. Een gepansterde limousine met gefumeerde ruiten passeert.
Meisjes spelen hier het paradijsvogelmannetje. Zij pronken met rokjes en kleedjes tot aan de bilnaad, lange benen en borsten in alle maten. De overheersende kleur is zwart, naast witte rokjes met fronsjes, de diepte van de rugsnit varieert, de borsten tonen meer dan zij suggereren. Meisjes op stilettohakken wandelen heupwiegend of onzeker als op de rand van een afgrond. Een meisje trekt aan de rand van haar kleedje, drie maal, maar het blijft even kort, even onthullend. Jongens lopen in jeans en hemd, zien er grijs uit als paradijsvogelvrouwtjes.
Een gsm rinkelt. Een groepje valt uiteen. “Where are you going?” vraagt hij terwijl zij laveert tussen de auto’s en nog even antwoordt: “My friend is in Kings Cross Station.”
Een rode gestroomlijnde Japanse motor staat stil in het verkeer. De berijders, man en vrouw, geraken het niet eens over hun doel.
Bij elke drankgelegenheid staan security agenten. Wie geen achttien is geraakt niet binnen. Mij laten zij door zonder geschreven bewijs van leeftijd. In de Irish Pub waarboven ik een kamer huur is het mij te druk. Het ruikt er naar zweet en verschaald bier. De muziek is live en luid.
Geef mij maar de nacht met haar wisselend licht, zwoelte, donkere hoeken. Ik zit op een bank bij de stoep en kijk verwonderd naar het zaterdagse ballet, de zaterdags koorts en hormonen, het spel van kijken en bekeken worden, van aantrekken en afstoten.
Plots klinkt een fluitje. Een tiental security agenten zetten het op een lopen, de matrakken zwaaien mee met hun pas. Een politieauto stopt en draait om. Inmiddels staan er vijf. Stoere binken worden gehandboeid opgeladen en afgevoerd.
Dan danst het ballet van heb je mij gezien verder.