zaterdag 25 december 2010

AARDBEIEN

Aardbeien zijn voor mij de lente. Dikwijls ben ik ontgoocheld van de visuele krachtpatserij, zonder parfum. Daar liggen ze dan, groot en klein, met groen hoedje en gekruld staartje, wellustig, rond of puntig, niet geometrisch, kwetsbaar en knalrood, bedekt met piepkleine zaadjes, potsierlijk. Een bakje is snel vol met die onregelmatige vormen. Het zicht is er meestal, maar de geur? Zelfs al biedt het vruchtvlees net genoeg weerstand, knisperen de zaadjes tussen mijn tanden, dan volgt er niets, niets, geen smaak, geen betovering, geen herinnering.

Hoop doet leven. Vandaag is het 25 mei. Het is tijd voor Belgische vollegrondsaardbeien. Ik probeer de Zuidmarkt in Brussel. Als ik geen aardbeien vind kan ik troost zoeken bij zerpe witte Rioja en zilte in boter gesmolten roggevleugels met kappertjes.

De straten van marktstallen, -wagens en barakken volgen elkaar op. De steegjes, etalages en luifels kronkelen als in een Marokkaanse souk. Het is vreemd, exotisch en vertrouwd. Elke winkel heeft zijn plaats. Er is de vlees en charcuteriestraat, de BH straat, de kamerplantenstraat, de schoenstraat, de fruit- en groentenstraat, de muziekstraat, de gsm-straat, de visstraat, de gordijnenstraat, de hoofddoekenstraat, de ijzerwinkelstraat, … Noem maar op. Ieder kent zijn plaats. Ik kan er uren dwalen, dronken worden van vormen, geuren en kleuren, van zangerige stemmen die nutteloze gadgets aanprijzen. Vandaag is het mij echter ernst. Ik moet sober blijven, met alerte papillen. Ik ga niet flaneren, niet dwalen, maar Belgische aardbeien zoeken, liefst Lambada.

Hoop doet leven, maar de realiteit kan een harde landing zijn. Ik vind fletse tomaten, verlepte komkommers, overrijpe bananen, slappe avocado’s, melige frigo-appelen en trieste ananas. Ik weet niet of de Rioja mij hier overheen kan helpen. Wordt het aguardiente?

Ik ruik iets, word er blij van. Dat spoor volg ik. Drie soorten heeft hij: Elsanta, Lambada en Darselect. Een vierkante meter vol, kistje naast kiste, wellustig, bol, in wisselende dieprode tinten. Ik hap even naar adem.

“Ze zijn duurder, Madameke, maar wat een smaak, proef ne keer”, lokt de verkoper.
“Thuis hadden wij die ook. Één jaar. Dan deed papa ze weg. Zij brachten niet genoeg op”, antwoordt zij.

Haar wilde krullen ontroeren mij. Medusa? Moet ik een spiegel bovenhalen om niet versteend te worden? Ze heeft een lichtkruidig parfum. Daar hou ik van. Even kruisen onze ogen. Marineblauw, zie ik in een korte flits.

“Lambada is onklopbaar. Als ze in volle grond geteeld zijn en het weer meezit. Beter hebben zij nog niet uitgevonden in Hoogstraten”, leg ik zelfverzekerd uit.
“Mijnheer, is een kenner”, knikt de verkoper goedkeurend.
“Geef mij dan maar een bakje Lambada.” vraagt ze.

Ik hou van de klank van haar stem.

“Teelden ze aardbeien bij u thuis?” vraag ik haar.
“Ja. Soms kwamen ze mij de strot uit. ’s Morgens aardbeien bij de boterham, ’s middags als dessert. Wat niet verkocht raakte, werd confituur. Ik dacht dat ik een aardbei werd. Mijn zus, die had geluk. Zij was allergisch voor aardbeien, werd een aardbei, een rood gezicht met pukkeltjes. Zij moest geen aardbeien eten.”
“Ik heb goede herinneringen aan Lambada. Het was een ontdekking van Toine, onze tuinman. Fier dat hij was. Van een vriend had hij stekken gekregen. Hij werd er lyrisch van. Ik heb nooit betere aardbeien gegeten. Ze zijn vlezig, sappig, subtiel en overweldigend. De geur alleen al”, antwoord ik.

Als zij naar een goed restaurant vraagt en meegaat om roggevleugels met kappertjes te eten kan mijn geluk niet op.